XXX for Arlene and Colleagues
Speeldata
 

Tijdens de laatste dagen van 1994 publiceerde de Amerikaanse danscriticus Arlene Croce in het weekblad The New Yorker een artikel over de choreografie Still/Here van Bill T. Jones, die toen net in New York in première was gegaan in de Brooklyn Academy of Music. Dit zou geen gewone recensie worden. Croce, een van de belangrijkste danscritici in de Verenigde Staten, was bereid de meest essentiële regel voor elke recensent te breken: schrijven over iets dat ze niet gezien had en ook helemaal niet wilde zien.

Om haar blinde recensie te rechtvaardigen, getiteld Discussing the Undiscussable (1), beriep Croce zich op wat voor haar twee "onbespreekbare" feiten van het stuk in kwestie waren: ten eerste, dat Still/Here "stervende mensen" op het toneel toont; en ten tweede, dat Bill T. Jones zelf een HIV-positieve homoseksuele man is (Croce liet in haar tekst de "rassenkwestie" buiten beschouwing, desalniettemin mag die niet worden genegeerd bij de volledige beoordeling van haar politieke standpunt). Het spookbeeld van ziekte in het algemeen, en van AIDS in het bijzonder, samen met de zichtbaarheid van het homo-lichaam, brengt Croce ertoe een gewelddadige interpretatieve tautologie vast te stellen. Haar redenering is: als Jones HIV-positief is, besmet hij de dans, en dus wordt zijn werk op zichzelf, ontologisch, een 'geval van pathologie in de kunst' [sic]. Volgens Croce zorgt deze 'pathologie in de kunst' ervoor dat het publiek niet op een 'esthetische' manier op het kunstwerk reageert, maar alleen op een 'sympathieke' manier: het publiek kan alleen maar verdriet of medelijden voelen voor wat het aanschouwt. Voor Croce vallen 'slachtofferkunstwerken' als Still/Here daarom altijd buiten het bereik van de kritiek; ze vormen eerder een soort van psychologische chantage die speelt met de emoties van het publiek. Ze besluit haar redenering met de volgende woorden: "Eigenlijk weet ik niet zeker wie er eerst was: Jones het AIDS-slachtoffer of Mapplethorpe het AIDS-slachtoffer. Maar Jones en Mapplethorpe, parallelle zelfverklaarde gevallen van pathologie in de kunst, hebben de kritiek effectief ontwapend" (nadruk toegevoegd).

Het interessantst in Croce's artikel is het samenvallen van Bill T. Jones met andere kunstenaars die voor Croce ook deelnemen aan dit 'slachtofferschap'. Croce rekent tot deze categorie van ‘victim artists’ in feite niet alleen fotograaf Robert Mapplethorpe, maar ook ... Pina Bausch! Door de Duitse choreografe als voorbeeld van een ‘victim artist’ te nemen, ziet men hoe voor Croce niet zozeer de zichtbaarheid van een 'ziek lichaam' (bijvoorbeeld van een kankerpatiënt op een video in Still/Here) verontrustend is, maar veeleer de artistieke problematisering van de menselijke conditie als een voortdurend conflict met de schaduwen van het lijden, van het verdriet, van het verlies, van de machtsverhoudingen, en van het gebruik van een bepaald soort humor of ironie.

Wat moet men dan met uitspraken als die van Croce, uitspraken die vooral de ideologische en esthetische positie van de Amerikaanse conservatieven herhalen - zoals blijkt uit de publieke steun die de conservatieve kunstcriticus Hilton Kramer (oprichter van het conservatieve kunsttijdschrift The New Criterion) aan Croce gaf, en uit de overeenkomsten tussen Croce's argumenten en de retoriek van Amerikaanse extreem-rechtse religieuze en politieke groeperingen met betrekking tot "obscene kunst" en “overheidsfinanciering van de kunsten" Allereerst moet je vasthouden aan de ethische en politieke regel om deze uitingen niet af te doen als "belachelijk," of "idioot," of "onwetend. ' Ik denk dat men beter Gilles Deleuze kan volgen wanneer hij schrijft: "Ik denk niet dat rechtse mensen misleid zijn - ze zijn niet dommer dan wie dan ook, maar hun methode is zich te verzetten tegen beweging. (2) Dus als ‘zij’ niet dom zijn, en als ‘zij’ een methode hebben, dan denk ik dat we moeten interpreteren om te ontmaskeren. Tegenover deze strategie van verlamming, van inperking, en van verheerlijking van ‘het juiste onderwerp’ voor kunst en voor dans, moet deze interpretatie juist worden opgevoerd als een vorm van radicale beweging, een beweging van en in interpretatie, één die de marge van het conservatieve discours en zijn gewelddadige politiek van classificatie en uitsluiting moet bezetten en doorkruisen.

In februari 1995 presenteerde Meg Stuart op een Open Movement avond in de Judson Church in New York haar solo XXX. For Arlene and Colleagues. Deze kleine solo is zowel een belangrijk choreografisch als een politiek en esthetisch statement - een zeer gepaste kritiek op Croce's esthetiek en politiek die kunst verbiedt zich bewust te zijn van haar sociale, culturele en emotionele context, d.w.z. zich bewust te zijn van het leven. Het is een dans vol ironie die Croce's estheticisme deconstrueert en het menselijk lichaam (elk menselijk lichaam) opnieuw installeert als een krachtige bron van kunst en als een bevoorrechte plaats voor nieuwe politieke articulaties.

André Lepecki - Brussels and New York, June-September of 1995

References
(1). Arlene Croce, 'Discussing the Undiscussable,' The New Yorker, Dec. 26 1994, 54-60.
(2). Gilles Deleuze, 'Mediators,' in Incorporations, ed. Jonathan Crary and Sanford Kwinter (New York: Zone Books, 1992), 281-294.

Credits

Choreografie en dans Meg Stuart
Muziek Serge GainsbourgVincent Malstaf (met samples van Marcel Duchamp en Nicolo Paganini)
Licht Marc Dewit
Productie Movement Research (New York)

Speeldata
© NONE